zelfs de romijnen hadden al problemen met de grieken.
geweldige ideeën alleen wanneer je ze ging toepassen moesten ze ze wel eerst verbeteren.
ook wat betreft betrouwbaarheid afspraken stelden ze dikwijls grote vraagtekens.
dus vandaag weer genoten van het prachtige stuk in de nrc/ het handelsblad katern opinie en debat van bastiaan bommeljé die uitgever & boekhandelaar is, historicus en redacteur van hollands maandblad.
( een uitgebreidere versie van dit artikel staat in hollands maandblad, dus op naar de boekwinkel !)
[Dat Griekenland de bakermat van de Europese democratie is , berust op een groot misverstand. Een misvatting die Europa zelf heeft geschapen. En waarvoor het nu moet betalen. ]:
"Een commissie van het Griekse parlement gaat onderzoeken ‘wie’ de schuldencrisis hebben veroorzaakt waarin het land verkeert. De commissie mag niet verder graven dan 2009. Dat wordt dus niks, want de vraag is niet ‘wie’ maar ‘wat’ de crisis heeft veroorzaakt, en voor het antwoord dient men ten minste een paar eeuwen terug te kijken.
Elke crisis is een samenloop van misverstanden, stommiteiten, fatale vergissingen en pech. De Europese schuldencrisis is geen uitzondering, en dat geldt zeker voor de crisis in die crisis: de Griekse crisis. Er zijn nog altijd politici en economen die menen dat deze crisis te beheersen valt door ‘hervormingen’, maar iedereen die wel kan rekenen, beseft dat de diepte van de Griekse crisis dermate onpeilbaar is dat zelfs het woord ‘oplossing’ verontrustend klinkt.
Griekenland is de facto failliet met een staatsschuld van bijna 350 miljard euro, ofwel ongeveer 170 procent van het bruto nationaal product, hetgeen neerkomt op een schuld van zo’n 31.500 euro per inwoner, met een accumulerende renteschuld van 821 euro per seconde. Er is een structureel begrotingstekort van tussen de 12 en 16 procent van het bruto binnenlands product (hoewel dit in 2014 gezakt zou zijn tot 3,5 procent).
Inmiddels moet de overheid de eigen reserves opstoken om de ambtenaren te betalen, leeft meer dan een kwart van de Grieken onder de armoedegrens (van 475 euro per maand) en is de jeugdwerkloosheid hoger dan 60 procent.
De nieuwe regering eist een herziening van het steunprogramma, maar kan tegelijk niet zonder de volgende tranche van miljarden aan ‘leningen’ om de afbetalingen van eerdere schulden te dekken. Dit jaar moet het land 16 miljard ‘voorschotten’ van het IMF en het eurosysteem terugbetalen. De eerste portie van 450 miljoen zorgde in april al voor een lege schatkist; komende zomer staat in totaal 7,2 miljard op het programma.
Tegen deze achtergrond hebben de verzekeringen van Nederlandse politici dat Griekenland ‘tot de laatste cent’ de leningen zal terugbetalen, altijd even lachwekkend als stupide geklonken. Maar interessanter dan de vraag wie de stommiteiten heeft begaan, is de vraag wat ertoe heeft geleid dat een van de armste landen van Europa, met een van de zwakste munten van Europa, in 2001 binnen de op één na sterkste munt ter wereld werd getrokken.
Het antwoord luidt dat de euro vanaf de conceptie is beladen met een van de grootste misverstanden uit de Europese cultuurgeschiedenis. Vroeger of later zou het abuis in botsing zijn gekomen met de realiteit, en nu het zover is, wordt het tijd om onze eigen dwaling onder ogen te zien. Feit is dat vanaf het moment dat in 1992 in het Verdrag van Maastricht werd overeengekomen dat de Europese Monetaire Unie zou leiden tot één gezamenlijke munt, het misverstand het roer overnam van de rekenmachine.
Dat bleek in augustus 1997 toen de nieuwe munt werd gepresenteerd. De inspiratie voor het eurosymbool (€), stelde de Europese Commissie trots, kwam van de epsilon (e), de Griekse letter ‘e’, die ook de eerste letter was van Europa, een naam uit de Griekse mythologie. Het eurosymbool was bovenal „a reference to the cradle of European civilization”, ofwel een verwijzing naar de bakermat van de Europese beschaving.
Bedoeld werd: Griekenland – en dat land kon dus niet ontbreken in de eurozone. Weliswaar trad Griekenland pas in 2001 toe tot de monetaire unie, na twee jaar poetswerk aan de jaarrekeningen en als enige tegen een danig aangepaste wisselkoers, maar dat was vergeten zodra op 1 januari 2002 in de hele eurozone de nieuwe munt uit de geldautomaten kwam.
Precies hetzelfde misverstand had ook al in 1981 gespeeld, toen Griekenland lid werd van de EEG. Juist in die tijd was het verenigd Europa op zoek naar een nieuwe zelfdefinitie, hetgeen leidde tot het Rapport Tindemans uit 1976, waarin ‘de promotie van democratie’ tot centraal doel werd verklaard. Hierna waren de verwijzingen naar Griekenland als ‘de moeder van de Europese democratie’ en ‘de bakermat van Europa’ niet van de lucht.
Niemand keek dus vreemd op toen de regeringsleiders van de EEG alle bedenkingen van de toelatingscommissie wegveegden en Griekenland verwelkomden, opdat Europa, in de woorden van de Franse president Giscard d’Estaing „kon terugkeren naar zijn wortels”.
Natuurlijk, er speelden ook geopolitieke overwegingen, maar het Griekse eurodossier toont verdacht veel als de laatste oprisping van een romantisch filhellenisme dat al drie eeuwen de basis vormt van de ‘Oorsprongsmythe’ van Europa. Ik bedoel de mythe dat ‘Europa’ een gezamenlijke grondslag en gezamenlijke lotsbestemming heeft vanaf de Griekse bakermat.
Dit misverstand was in elk geval krachtig genoeg om de andere eurolanden te doen vergeten dat Griekenland sinds de Tweede Wereldoorlog geen enkel jaar had gefunctioneerd zonder subsidies uit het buitenland. Ik herhaal dat even, ten behoeve van economen en politici, want het is de kern van de zaak: Griekenland heeft sinds 1945 niet één jaar gefunctioneerd zonder aanzienlijke buitenlandse financiële hulp. Tussen 1945 en 1947 doneerden de Amerikanen miljoenen om de royalistische regering te steunen tegen de aantrekkingskracht van het communisme; tussen 1947 en 1952 ontving Griekenland aan Marshallhulp per inwoner meer dan Groot-Brittannië. In mei 1947 gaf de Amerikaanse regering 300 miljoen dollar (oude dollars) aan hulp en in 1949 kwam nog eens 362 miljoen bij. Tot 1998 bedroeg de Amerikaanse hulp elk jaar meer dan 100 miljoen dollar, inclusief de jaren van de junta (1967-1974).
Na de wederkeer van de democratie verbleekten die donaties echter tegenover de stroom aan Europese hulp. Tussen 1974 en 1981, het jaar dat Griekenland toetrad tot de Europese Unie, werden al talloze miljarden aan preparatiesteun gegeven, en na 1981 nam dat verder toe. Zo ontving Griekenland in 1982 meteen 682 miljoen ECU (de rekenkundige voorloper van de euro, en tien procent meer waard) voor ‘prijsstabilisatie’, plus vanaf de toetreding elk jaar 6,8 miljard ECU aan landbouwsubsidies. Daar bovenop kwam tussen 1989 en 1993 nog eens 7,2 miljard ECU aan ‘structuursubsidies’ bij.
Door de euro kwam daar de mogelijkheid bij om te lenen tegen zeer lage rentes, gebaseerd op de kredietwaardigheid van Duitsland en niet op die van een land dat de eigen drachme elke paar jaar met dubbele cijfers devalueerde (in 1980 met 10 procent; in 1985 met 15 procent). Het was de rekenmeesters van de eurozone ontgaan dat het bruto nationaal product van Griekenland al decennia lang voor bijna 3 procent bestond uit buitenlandse steun. Dat had weinig met een evenwichtige economische ontwikkeling te maken. Griekenland werd simpelweg een geldjunkie, en wij waren de dealers.