Interessante boekrecensie.
- - - - - - - - - -
Antony Beevor kiest duidelijk partij in zijn geschiedenis van Rusland (3 van 5 sterren)
Met een lichte overmaat aan plastische beschrijvingen van begane misdrijven rekent Antony Beevor af met de mythe dat het met de Sovjet-Unie pas onder Stalin de verkeerde kant op ging.
Sander van Walsum, 13 april 2023, 15:01
De nazi’s hebben van de bolsjewieken geleerd hoe ze een dictatuur moesten vestigen en hoe zij massamoorden moesten plegen. De Duitse historicus Ernst Nolte – kenner van het fascisme en aanverwante stromingen – werd in 1986 nog door zijn progressieve confrères in de ban gedaan nadat hij deze stelling had betrokken. Hem werd verweten, met een felheid die nu bevreemding wekt, dat hij had gezondigd tegen het dogma dat de nazimisdrijven geen precedent hadden. Dat hij, met andere woorden, de uniciteit van de Holocaust in twijfel had willen trekken. Tot kort voor zijn dood in 2016 heeft de verguisde Nolte in Duitsland geen uitgevers voor zijn boeken meer kunnen vinden (waaraan eerlijkheidshalve moet worden toegevoegd dat hij ook geen begenadigd stilist was).
In zijn onlangs verschenen boek over de Russische Revolutie en de daarop volgende burgeroorlog rept de Britse historicus Antony Beevor (1946) weliswaar met geen woord over Nolte of over de door hem ontketende Historikerstreit, maar kiest hij wel degelijk partij: de nazi’s hebben hun praktijken afgekeken van Lenin en zijn strijdmakkers.
Na de beschrijving van een lange reeks voorbeelden van de nachtelijke terreur waarmee ‘de Roden’ hun gezag in de jonge Sovjet-Unie hadden gevestigd, stelt Beevor vast dat hier sprake was van ‘een bizarre voorafspiegeling van de doodseskaders van de nazi’s’. Enkele honderden bladzijden verderop schrijft hij ‘dat Himmlers SS en Gestapo tijdens de nazi-invasie van de Sovjet-Unie heel wat geleerd hadden van de methoden van de Tsjeka’, de eerste veiligheidsdienst van de Sovjet-Unie. Beevor erkent dat ook de Witten, de tegenstanders van de bolsjewieken tijdens de Russische Burgeroorlog, blijk gaven ‘van een kwaadaardig gebrek aan menselijkheid, maar waar het meedogenloze onmenselijkheid betrof, waren de bolsjewieken niet te evenaren’. En met deze zin sluit hij het laatste hoofdstuk (‘De leerling van de duivel’) passend af.
Met zijn boek maakt Beevor duidelijk hoever de tijd achter ons ligt waarin de Russische Revolutie nog doorging voor een veelbelovend experiment met een betreurenswaardige afloop. Ooit schreef de historiografische mode in het Westen voor dat het met de Sovjet-Unie pas onder Stalin de verkeerde kant op ging. Dat de Roden slechts reageerden op de terreur van de Witten. Dat Lenin in de zomer van 1917 de provisorische en in potentie democratische regering van Aleksandr Kerenski de helpende hand toestak om een staatsgreep van de Witte (reactionaire) generaal Lavr Kornilov te verijdelen. En dat de interventie van de geallieerde mogendheden in Rusland primair tegen de bolsjewieken was gericht (hetgeen hun argwaan tegenover het Westen tijdens de Koude Oorlog zou verklaren).
Geen liefhebber van grijstinten
Beevor, een voormalig officier in het Britse leger, is geen liefhebber van deze geschiedschrijving in grijstinten. Voor Lenin waren verwoesting en bloedvergieten geen neveneffecten van een rechtvaardige oorlog maar een doel op zichzelf. Hij wilde niets weten van een vergelijk met de provisorische regering van Kerenski, de enige hoop op een democratische toekomst voor Rusland. Hij was niet in staat tot enig overleg met wie dan ook. Bij tegenspraak ontstak hij in blinde woede. De schrijver Maksim Gorki, een geestverwant van Lenin, leerde hem kennen als ‘een koudbloedige oplichter, die noch de eer, noch het leven van het proletariaat zal sparen’. Met zijn ideologische orthodoxie ontketende hij een ‘modern equivalent’ van de godsdienstoorlogen van weleer.
En Trotski, die onder verlichte geesten in het Westen het voordeel van de twijfel genoot omdat hij door Stalin werd verdreven (en uiteindelijk vermoord), was geen haar beter. Voor opponenten zag hij het lot weggelegd van patrijzen in het jachtseizoen. In zijn perceptie waren mensen slechts representanten van hun klasse – wat een doodvonnis kon behelzen. Trotski minachtte democraten, ‘met hun intellectuele, pseudo-aristocratische en teergevoelige houding tegenover het volk’. De Amerikaanse journalist John Reed, ooggetuige van de Novemberrevolutie van 1917, zag in hem een ‘Mefistofeles, met zijn uitstraling van kwaadaardige ironie’.
En zo ruimt Beevor nog een paar residuen op van een historiografie die in het verleden te veel naar de Sovjet-Russische zienswijze zou zijn gekanteld. Zo heeft de contrarevolutionaire generaal Kornilov volgens Beevor nooit overwogen een staatsgreep tegen de provisorische regering van Kerenski te plegen. En al die Britse, Amerikaanse en Franse militairen die in de laatste fase van de Eerste Wereldoorlog naar Rusland waren uitgezonden? Die moesten vooral verhinderen dat de Duitsers hun krijgsinspanningen aan het westelijke front (in België en Frankrijk) konden opvoeren als gevolg van de ineenstorting van het oostelijke front.
Duitsland moest, met andere woorden, aan twee fronten gekluisterd blijven. Met de wapenstilstand van november 1918 verviel deze rechtvaardiging voor de westerse militaire aanwezigheid in Rusland. Winston Churchill, de Britse minister van Oorlogsproductie, had weliswaar best de strijd tegen de bolsjewieken willen aanbinden, maar daarmee gaf hij er blijk van de stemming in eigen land, en bij de bondgenoten, niet goed te hebben aangevoeld.
Culminerende wreedheid
Met een overgave die soms naar wellust neigt, beschrijft Beevor de culminerende wreedheid die het verloop van de revolutie en de burgeroorlog tekenden. Wat begon met de plundering van winkels en intimidatie van burgers met de uiterlijke kenmerken van de klassenvijand, eindigde met massa-executies, de verkrachting van vrouwen (die soms probeerden zich daartegen te wapenen door zichzelf met uitwerpselen in te smeren), de doelbewuste uithongering van weerspannige boeren en de institutionalisering van oude en nieuwe martelpraktijken.
Aan Rode zijde raakte ‘het optillen met bajonetten’ in zwang, waarbij een slachtoffer door meerdere aanvallers met bajonetten van de grond werd getild. (Krijgs)gevangenen werden ‘onder het ijs geduwd’ van bevroren rivieren, of geïnterneerd op aftandse schepen die tot zinken werden gebracht. Anderen werden gescalpeerd, of ondergingen de ‘handschoenbehandeling’, waarbij de huid van de handen werd afgetrokken. Bij gevangengenomen officieren van de Witte legers werden epauletten met spijkers in de schouders geslagen.
De uitslag van de burgeroorlog werd niet zozeer bepaald door het feit dat de bolsjewieken nog minder scrupules hadden dan hun tegenstanders – wat hoe dan ook een moeilijk bewijsbare stelling is – maar vooral door het tekort aan strategisch vernuft van de Witten. Generaals raakten in onderlinge wedijver verwikkeld, overschatten hun eigen kracht en onderschatten die van de vijand. Terugtrekken was het enige waarin de Witten bedreven waren, schamperde een Britse generaal.
(vervolg in volgende post)